Een Romeins kamp of niet?
In de bossen bij Ermelo vonden Leidse archeologen een opvallende zandwal en greppel. Ze vermoedden de resten van een Romeins legerkamp, maar het ontbrak nog aan overtuigend bewijsmateriaal. Tijdens een recente opgraving probeerden ze de puzzel te kraken.
Diep in de vochtige naaldbossen bij Ermelo wordt hard gewerkt. Tussen het weelderige mos en de varens staan een paar studenten tot aan hun nek in een smalle sleuf in de bosbodem, de schoppen nog in de hand. De afgelopen dagen hebben ze de put eigenhandig gegraven, zo nu en dan gegeseld door zware regenbuien.
Het is begin september 2020 en onder onze voeten bevindt zich een spectaculair stukje geschiedenis. Of althans, dat is het vermoeden. Mogelijk staan we hier bovenop een Romeins marskamp, een tijdelijk kampement van het Romeinse leger. Het enige dat daar vandaag de dag nog aan herinnert is een lichte glooiing tussen de bomen, daar waar de Romeinse legionairs een verdedigingswal hebben opgeworpen. Het ongetrainde oog zal de hobbel in het bos nauwelijks opvallen.
Het is aan Wouter Verschoof-Van der Vaart te danken dat die onbeduidende hobbel niet onopgemerkt is gebleven. Twee jaar gelden bestudeerde de promovendus digitale hoogtekaarten van het gebied, op zoek naar prehistorische grafheuvels en akkers. Die vond hij hier op de Veluwe bij bosjes, maar hij stuitte ook op deze opvallende parallellogram-vormige omwalling van bijna zes hectare groot. Hij liet het aan zijn collega’s zien, en samen kwamen ze met de theorie dat het weleens een Romeins marskamp kon zijn.
Die theorie komt niet uit de lucht vallen: bijna een eeuw geleden vond de Leidse archeoloog Jan Hendrik Holwerda vier kilometer verderop al zo’n Romeins marskamp. Dat was een bijzondere ontdekking, want Ermelo ligt namelijk ver verwijderd van de Limes, de noordgrens van het Romeinse rijk. Het kamp toonde aan dat de Romeinse soldaten blijkbaar op expeditie gingen in vijandig gebied. ‘De vondst van een tweede kamp in deze omgeving zou dan ook geweldig interessant zijn,’ zegt Mark Driessen, die samen met Verschoof-van der Vaart de opgraving leidt. Zijn wat bemodderde korte broek en spijkerjack verraden dat ook de docenten zelf niet ontkomen aan het zware veldwerk. ‘Het zou namelijk betekenen dat die Romeinse expedities niet incidenteel waren, maar een structureel fenomeen.’
Maar ja, hoe bepaal je nu of deze overblijfselen daadwerkelijk Romeins zijn, en niet die van een middeleeuws akkercomplex? Daarvoor moet je op zoek naar smoking guns, sporen in de grond die bevestigen dat er Romeinen hebben geleefd, of die deze theorie in ieder geval aannemelijker maken. Dankzij een beurs uit het Fonds voor Romeinse Archeologie kunnen de Leidse archeologen dit onderzoek doen in de bossen bij Ermelo. Maar de klok tikt: ze hebben financiering voor slechts twee weken veldwerk. Lukt het ze om in die tijd sluitend bewijsmateriaal te vinden?
Een van de smoking guns ligt mogelijk verborgen in de diepe put in het bos. Die snijdt dwars door de vermoede verdedigingswal en -greppel heen. Snijd je zo’n aarden wal door midden, dan komt er een dwarsdoorsnede uit die nog het best vergelijkbaar is met de zijkant van stuk spekkoek. De onderste laag bestaat voornamelijk uit lichtgekleurd zand, de bovenste laag vooral uit vruchtbare humus, die veel donkerder van kleur is.
‘Aan de golvende lijn tussen de lichte en donkere laag kun je zien dat er iets aan de hand is,’ zegt Driessen, wijzend naar de kuil die voor de doorgewinterde thrillerfan enigszins doet denken aan een vers gedolven graf. ‘Zonder menselijke interventie was deze lijn waarschijnlijk zo goed als recht geweest, maar je ziet hier duidelijke contouren van een aarden wal. De lagere delen naast die wal hebben juist uitzonderlijk veel vruchtbare humus, waarschijnlijk omdat die greppels zich snel vulden met bladeren, takken en ander organisch materiaal.’
De ervaren archeoloog weet in ieder geval een ding zeker: hier is mensenwerk aan te pas gekomen. Of dat Romeinen waren, kun je niet met honderd procent zekerheid zeggen, maar het maakt de theorie wel weer een stukje aannemelijker. Een omwalling van zo’n 1000 meter lang graaf je namelijk niet even op een achternamiddag, tenzij je een stuk of duizend geharde legionairs tot je beschikking hebt. De theorie dat het hier om een middeleeuwse akkercomplex gaat, kan daarom op de mestvaalt: een keuterboertje zou namelijk een eeuwigheid bezig zijn om de aarden wal in zijn eentje op te werpen.
Mogelijk waren hier Romeinse soldaten op trainingskamp in vijandig gebied, denkt Driessen, zodat ze in het geval van een echte oorlog goed wisten hoe ze een marskamp moesten opzetten. ‘Die Romeinse legionairs waren natuurlijk geselecteerd omdat het alfamannetjes waren,’ zegt hij. ‘En die testosteronbommetjes moet je niet laten wegkwijnen in een fort aan de Limes, daar komt alleen maar onrust van. Er zijn diverse antieke bronnen die aanraden om jonge soldaten zoveel mogelijk bezig te houden.’ Maar het is ook goed mogelijk dat de Romeinen naar de Veluwe kwamen voor grondstoffen, bijvoorbeeld om hout te kappen.
Toch is de vorm en grootte van de aarden verdedigingsstructuur alleen nog niet voldoende bewijs voor een Romeins kamp. Daarom wordt er enkele tientallen meters verderop ook gegraven. Romeinse kampen hadden traditiegetrouw een of meerdere uitgangen in de verdedigingswal. Vlak voor die uitgang lag dan vaak weer een kleine aarden wal, zodat vijandige troepen niet ongehinderd het kamp konden binnenstormen. Op de hoogtekaarten van Verschoof-Van der Vaart was mogelijk zo’n uitgang te zien, maar op deze locatie hebben de gravers minder geluk: het bodemprofiel geeft nog geen uitsluitsel.
En dus zoeken we verder, op jacht naar andere smoking guns. Mogelijk kan de inhoud van de greppel worden gedateerd met zogeheten luminescentiedatering. Daarmee geef je een inschatting van de ouderdom door de radioactiviteit van zandkorrels te meten. De grond is namelijk van nature een beetje radioactief, dus hoe langer een korrel in de bodem zit, hoe meer straling hij opneemt. Maar ook dit geeft enkel een ruwe inschatting, geen exacte jaartallen. Het is alsof je je kleine neefje feliciteert dat hij zes tot twaalf jaar oud is geworden: het komt ongetwijfeld in de buurt, maar je zou toch liever zijn echte leeftijd weten.
De heilige graal van iedere archeoloog is dan ook het opgraven van zogeheten cultureel vondstmateriaal. Denk daarbij aan aardewerk, metalen speerpunten of gereedschap. De vondst van een Romeinse munt zou bijvoorbeeld aan alle twijfel een eind maken. Maar daar is wel wat geluk voor nodig: Romeinse marskampen werden vaak maar enkele dagen bewoond, en dat maakt de kans een stuk kleiner dat er voorwerpen zijn achtergebleven in de bodem.
‘Mark, wil je even komen kijken?’ Een ietwat schuchtere studente op afgetrapte sneakers en sokken over de broekspijpen wenkt haar docent. We staan precies op de middenstip van het denkbeeldige kamp, en met verschillende medestudenten en vrijwilligers heeft ze de bosbodem hier laagje voor laagje afgeschraapt. In haar hand houdt ze een potscherf ter grootte van een 2-euromunt. Driessen kijkt er eens goed naar, en oogt niet ontevreden. Op de vraag of de vondst ook middeleeuws kan zijn, antwoordt hij resoluut: ‘Nee, dit is zeker niet middeleeuws.’ Maar wat het wel kan zijn, daar doet hij een beetje mysterieus over. Het lijkt erop dat hij wel een vermoeden heeft, maar geen valse hoop wil wekken.
Dagen later is het precies dit cultureel vondstmateriaal dat de doorslag geeft. ‘Jubelstemming alom hier,’ appt Driessen op woensdag 9 september, gevolgd door emoticons van confetti en een champagnefles. ‘Ik sta in het veld. Gisteren en eergisteren hebben we twee Romeinse bronsvondsten gedaan, en een groot deel van het aardewerk dateert ook uit de Romeinse periode.’
Het aardewerk werd gevonden in het bovenste deel van de aarden wal, en is volgens specialisten ‘niet-lokaal’. Dat wil zeggen dat het vanuit andere delen van het Romeinse rijk is aangevoerd. Daarnaast werd met behulp van een metaaldetector ook een fibula gevonden, een speld waarmee de legionairs hun mantels dichtknoopten.
Daarmee is met zekerheid vastgesteld dat het om een Romeins versterking gaat. Nu is het een kwestie van heel nauwkeurig vastleggen waar al die vondsten zijn gedaan, zodat het vervolgonderzoek plaats kan vinden via de computer. De derdejaarsstudent Maurits en zijn afgestudeerde buddy Alexander lopen de hele dag rond met een laserapparaat en een spiegel op een stok om de vondsten met behulp van GPS in te meten. Zo is later heel precies terug te zoeken waar de potscherven en fibula zijn gevonden.
De twee landmeters hebben ijskoude nachten achter de rug, vertellen ze. Slapen doen de studenten namelijk in tentjes op een nabijgelegen camping. ‘Maar de mensen maken het leuk,’ zegt Alexander, die ook nog eens de dronefotograaf is van de groep. Glimlachend voegt hij toe: ‘Bovendien heb ik in het buitenland ergere stages gehad. Hier heb je tenminste stromend water, elektriciteit en mobiel bereik.’ Docent Mark Driessen heeft bovendien een picknickbank met een groot zeil geregeld, en een tweedehands koelkast die goed gevuld is met lekkers.
Alleen student Jelle kon moeilijk wennen aan het slechte weer van de afgelopen dagen. ‘Na al die regen vraag ik me toch sterk af of ik wel gemaakt ben voor de Nederlandse archeologie,’ zegt de student die eerder onderzoek deed in Italië. Misschien dat de vondst van een heus Romeins kamp hem alsnog op andere gedachten brengt.
Dit artikel verscheen eerder op de website van de Universiteit Leiden. Foto's zijn van de hand van Melissa Schriek, met uitzonder van de foto van de fibula. Die is gemaakt door Alexander C.Q. Jansen.